Hij moet ___ naar huis.
A. onmiddellijk
B. onmiddelijk
The answer is:
Free Learn Dutch Courses online
– For Beginners & Advanced Level Dutch lessons with Dutch grammar
Hij moet ___ naar huis.
A. onmiddellijk
B. onmiddelijk
The answer is:
Ik heb een paar ____ gekregen van mijn verjaardag.
A. cadeaubonnen
B. kadobonnen
The answer is:
De jarige ____ mooie cadeaus gegeven.
A. worden B. wordt
The answer is:
This is the center of Rotterdam.